dinsdag 24 december 2013

BPost en toplonen

Met het vertrek van Johnny Thijs bij Bpost is het toplonendebat meer dan ooit terug. Elke Jan, Modaal of niet, heeft ondertussen wel een mening gevormd.

Ook ik heb ondertussen met aandacht bepaalde opiniestukken gelezen, meningen aanhoord en intern een idee kunnen formuleren. 650 000 euro is dat idee zeker en vast niet waard, maar misschien wel wat van uw tijd.[1]  

Elkeen is het eens met het feit dat tegenover verrichte arbeid of diensten, onder welke vorm dan ook geleverd een correct loon mag staan. De goegemeente is het er vervolgens ook over eens dat het werk verricht door Thijs van een aanvaardbaar niveau was en dat zoiets beloond mag worden. Alleen stelt zich de vraag hoe hoog dat loon dan wel mag of moet zijn.

Met betrekking tot een formulering van een antwoord op die vraag, lijken zich twee kampen te hebben gevormd. Een kamp meent dat niemand een loon van 1,1 miljoen euro waard kan zijn – zeker niet in vergelijking met de modale postbode. En het andere kamp... Tja, het andere kamp lijkt een bepaalde voorliefde te hebben voor zinnen met ‘pindanootjes’ en ‘aapjes’ als kernwoorden.

Beiden lijken mij nogal kort door de bocht te gaan en naast de kwestie te discussiëren.

Loonvorming


Zo stelt zich de vraag of het loonvormingsproces objectief beoordeeld kan worden? Mijn inziens niet. Het proces lijkt me eerder een proces van afwegingen, zowel in hoofde van het bedrijf als in hoofde van de werknemer sensu lato.

Het bedrijf dient zich de vraag te stellen welk loon de vereiste kwaliteiten kan vergoeden en welk loon het mogelijk maakt om die kwaliteiten aan te trekken. In die zin kan men loon ook zien als een investering in het bedrijf. Men trekt creativiteit aan, know how,... die het bedrijf concurrentiële voordelen kunnen bieden.

Ook de werknemer moet verschillende afwegingen te maken. Hij/zij dient  na te gaan of hij/zij bereid is om zijn/haar kwaliteiten, ideeën,... beschikbaar te stellen én dat in een topfunctie ook quasi-continue te doen. Zie ik het zitten om een groot deel van mijn leven “op te offeren” aan het leiden van een bedrijf en daarbij vele relaties op de achtergrond te schuiven? Zie ik het zitten om het opgroeien van mijn kinderen te missen,... Opofferingen die prima facie niet de minste zijn.  

In dat opzicht vind ik het van behoorlijk wat arrogantie getuigen om een ander zijn rekening te maken en te poneren dat 1,1 miljoen euro te veel is om die opofferingen te vergoeden. De afweging of loon dergelijk emotioneel gemis vergoedt, kan toch niet subjectiever zijn?

Op die manier lijkt het mij dat beide kampen een indeplaatsstelling vervullen waar die in se onvervulbaar is. Daaruit het grote gelijk putten lijkt me niet volledig correct.  

Ook de waardebepaling van iemand komt mij over als een zeer subjectief en complex gegeven. Ook u zal zich waarschijnlijk al de bedenking gemaakt hebben dat uw arbeid meer waard is dan uw loon en dat u een belangrijke factor vormt in het productieproces of dienstverlenende proces.

Wanneer een ander het daarover oneens is, hecht u dan (zeer) veel waarde aan zijn of haar idee? Of bent u de mening toegedaan dat uw job zovele facetten kent dat het voor een ander quasi onmogelijk is om te oordelen over uw waarde voor het bedrijf?[2] Zou dat voor mijnheer Thijs niet hetzelfde kunnen zijn?

De Markt


Een ander veelgehoord argument is dat de markt de lonen voor dergelijke topfuncties dicteert. Maar zou het dan eveneens niet kunnen dat de markt in deze niet statisch is, maar wel dynamisch en een brede vork kent? Zou het niet kunnen dat de markt competente mensen kan afleveren aan 650 000 euro per jaar in plaats van 1 100 000 euro?[3]

En daarnaast, hoe definieert men die markt? Zijn wij Belgische kiezers niet allen de markt? Zou het niet kunnen dat politici en burgers effectief een mening mogen hebben – ondanks dat die naar bovenstaande idee steeds onvolmaakt zal zijn -  over hoeveel leiders in een overheidsbedrijf mogen opstrijken voor hun geleverde inspanning?

Indien leidinggevend personeel het in een overheidsbedrijf het daar niet eens mee kan zijn, dan rest hen inderdaad weinig keuze. Of inbinden, of vertrekken. Dat zoiets weinig aangenaam is wanneer je vele jaren hebt opgeofferd om tot een mooi resultaat te komen spreekt voor zich, maar dat is de realiteit van een tewerkstelling in een overheidsbedrijf. Een CEO van een overheidsbedrijf kan niet boven politiek-democratische besluitvorming staan, ook al is die besluitvorming fout of onvolmaakt.

Kerntakendebat


Reeds geruime tijd wordt in mijn vriendenkring geopperd om bepaalde overheidsbedrijven te verpatsen aan privé-investeerders. Ook ik ben dat idee niet ongenegen en heb me al meerdere malen de vraag gesteld of een overheid zich moet bezighouden met het aanbieden van telecommunicatie, postdiensten,...

Indien het politieke bedrijf tot de beslissing zou komen dat dergelijke dienstverlening niet tot de kerntaken van een 21e eeuwse overheid behoort, zou dat als positief neveneffect met zich meebrengen dat die bedrijven geprivatiseerd kunnen worden en zélf kunnen beslissen over welke verloning voor hun CEO afdoende is.

Echter, ook al is een bedrijf private eigendom, dan nog biedt dat geen legitimering om de vraag aangaande de toplonen niet meer te stellen. Vragen en nadenken moet altijd vrijstaan, ook al bestaat er naar mijn aanvoelen geen absoluut, volmaakt antwoord met betrekking tot het toplonenthema.




[1] Misschien ook niet.
[2] Ondanks het feit dat iedereen vervangbaar is.
[3] Los van het feit of het nu verstandig was om de CEO buiten te kegelen. 

zaterdag 21 september 2013

Hervorming van de klaspraktijken moet de ambitie zijn



De onlangs gepubliceerde studie van McKinsey toonde aan dat verbeteringen aan het onderwijssysteem, gemiddeld gezien, voor zeventig procent gerealiseerd wordt door het schaven aan de klaspraktijken. Ook werd er gesteld dat een goed niveau voor iedere leerling, een hoger groepsniveau impliceert. (DS 18 september 2013)

Over onderwijshervorming

Het zou echter jammer zijn mocht de onderwijshervorming blijven steken bij de ambitie om iedere leerling op een ‘goed’ niveau te krijgen. Het beste onderwijssysteem is immers het onderwijs die iedere leerling de mogelijkheid biedt om zijn best mogelijke niveau te halen. Dit is iets wat iedere ouder voor zijn kind wil, dit is dus iets wat een groot deel van het electoraat wil. De huidige onderwijshervorming is in een aanpassing van structuren blijven steken, zonder dat er aandacht gaat naar het verbeteren van de klaspraktijken. Nochtans toont de studie aan dat net daar de grootste winsten te boeken zijn.

Het best mogelijke onderwijssysteem is er één waarbij iedere leerling een curriculum op maat heeft en waarbij het menselijke kapitaal zoveel mogelijk wordt ingezet om de zwakkeren te remediëren en de sterken uit te dagen. Het is echter economisch gezien onmogelijk om voor iedere student een privéleraar te voorzien, dit door de beperktheid van het onderwijsbudget en de schaarste aan leerkrachten.

De vervanging van het boek

Er kan echter veel bereikt worden door technologie aan te wenden. Het is het middel die voor ieder menselijk proces enorme efficiëntiewinsten heeft betekend, maar het is nagenoeg een taboe om technologische middelen voor te stellen om de kennisoverdracht van de ene generatie op de volgende te optimaliseren. Nochtans kan de innovatie van de voorbije jaren hier ook zijn meerwaarde bewijzen. De technologie is er al, het enige dat ontbreekt is geld en de wil om het te doen.

Indien men het boek vervangt door een database van audio-visueel materiaal die via het internet te raadplegen is, hoeft de leraar niet steeds in te staan voor de toegang tot de kennis. M.a.w. de tijdelijke toegang tot de kennis die verschaft wordt door de leraar in het klaslokaal, wordt vertaald in een filmpje, waardoor de kennis permanent en individueel beschikbaar is. Hierop aansluitend kan men dan oefeningen via de computer maken.

Dit kan zelfs allemaal thuis gebeuren, waardoor er meer interactie tussen de leerlingen in het klaslokaal kan georganiseerd worden. Dit betekent een verbetering t.o.v. het huidige model waar de meeste interactie beperkt is tot vraag en antwoord tussen leerling en leraar.

Aangezien veel van de kennisoverdracht in de virtuele wereld wordt gerealiseerd, kan men een effectief en efficiënt leerlingenvolgsysteem maken. Op de langere termijn is het zelfs mogelijk om voor iedere leerling een curriculum en begeleiding op maat te voorzien, zodat deze het best mogelijke niveau haalt.

 Ambitie?

Het beste niveau voor iedere leerling moet de ambitie zijn van de onderwijshervorming en niet een structuurhervorming die door bijna niemand gewild wordt. Dus smijt de huidige hervorming van tafel, en probeer een onderwijssysteem uit te werken waar iedere leerling het hoogst mogelijke kan bereiken, in plaats van een hervorming die rommelt in de marge waardoor de bestaande en toekomstige problemen nauwelijks worden opgelost.


donderdag 22 augustus 2013

Fiscale ongelijkheid: een vloek of een zegen?

Het wekt geen verbazing meer. Fiscaliteit is hot, ook in de mainstream media. Ook vandaag werd opnieuw een stukje gepubliceerd, dit maal door Lars Bové. In zijn artikel hekelt hij hoe voetbalclubs bepaalde fiscale voordelen krijgen en in hoe unfair dat is naar andere burgers. Bij wijze van besluit roept Bové op tot een uniformere en vereenvoudigde belastingwet met zo min mogelijk aantal sluipwegen.

Uiteraard wordt zo’n oproep door iedereen bejubeld, niet in het minst door mensen die enig zicht hebben op de (para)fiscale wetgeving in België. Alleen overvalt me dan het gevoel dat het zeer makkelijk – misschien zelfs goedkoop - is om zo’n oproep te lanceren, althans voor zover de auteur het nalaat om zelf een zekere richting aan te geven.

Zelfs al zou de kennis van de auteur niet opperbest zijn, dan nog pleit ik ervoor om een zekere mening in het stuk mee te geven. Het is namelijk zo dat het neerpennen van slogans waarover een grote consensus bestaat, ons in de hervormingskwestie niets vooruithelpt. Mijnheer Bové is gelukkig in dat bedje niet ziek en pleit er - in de luwte - voor de vigerende gunstregimes te herzien (af te schaffen?).

Indien men naar een uniformisering van het materiële systeem streeft, lijkt zoiets onvermijdelijk. Alleen moeten we opletten op die manier niet voorbij te gaan aan de realiteit.

Een uniformisering heeft als onmiskenbaar voordeel dat het stelsel, tja, uniform is. Maar laat dat nu  echter ook het grootste nadeel vormen. Uniformiteit is iets irreëel. Uniformiteit miskent de economische specificiteit die bepaalde sectoren typeert. Meer zelfs, uniformiteit staat haaks op de uitbouw van een rechtvaardig belastingstelsel en impliceert een te weinig gediversifieerde overheidsinmenging.

Hoewel het paradoxaal klinkt, lijkt het mij dat vooral de aanhangers van een vrijere gemengde economie grote voorstander moeten zijn van een aangepast optreden van de fiscale wetgever. Men moet immers met grote aandrang de vraag stellen of we wensen dat iedere economische actor eenzelfde bepaald vast percentage van de winst bijdraagt aan de maatschappij, ook als dat er toe leidt dat een bepaalde groep op langere termijn internationaal weggeconcureerd wordt.

Zeker wat voetbal betreft, speelt dit vraagstuk. Verscheidene ploegen hebben het moeilijk om één, de financiële eindjes aan elkaar te knopen, twee te concurreren met andere Europese clubs die nog maar weinig kaas hebben gegeten van financial fairplay.  

Wanneer we wensen dat onze ploegen mee kunnen concurreren op internationaal niveau, gaat het toch niet op om financieel reeds geplaagde ploegen nog eens van een molensteen rond de nek te voorzien? Spelers beschikken over een vrij ongebreidelde mobiliteit wat hen de mogelijkheid biedt makkelijk naar het buitenland te verhuizen voor een hoger loon. Het behoeft weinig twijfel dat een sterk wijzigend (para)fiscaal optreden een grote handicap kan vormen voor onze elftallen.

Een fiscaal optreden moet naar mijn aanvoelen een sterke voeling met de economische realiteit hebben en geen dogmatisch eindpunt nastreven. Men mag dus ook de hoop koesteren dat de fiscale wetgever dat idee meeneemt in de hertekening van de ondermingsfiscaliteit. Daarbij moet het stelsel eenvoudiger en de belastingdruk naar beneden.


Er zullen uiteraard altijd burgers en ondernemingen te vinden zijn die bepaalde gunstmaatregelen onrechtvaardig beschouwen. Toch lijkt het mij dat sommigen onder ons zich over de fetisj van een gelijke belastingdruk voor elkeen, moeten heenzetten. Wat we als burger wel mogen en moeten verlangen is dat fiscale gunstregimes uitblinken in transparantie. Fiscale ongelijkheid hoeft niet per se iets negatiefs te zijn voor de samenleving wanneer dat ertoe leidt dat bijvoorbeeld de voetbalwereld kan blijven bestaan, toch?

woensdag 3 juli 2013

The Financial Crisis: Law matters.



Introduction[1]

The past few years, politicians, economists and the media could not stop talking about the financial crisis. This should not be surprising, since billions of tax dollars/euros were needed to avert a complete financial meltdown.
When you ask someone on the street what the cause of the financial crisis is, they will probably note it is due the mortgage crisis in the United States, which triggered the financial crisis. The financial crisis could not have been foreseen, it was just tough luck. This narrative can be called the mainstream picture of the financial crisis.
This essay, however, will argue that the cause of the financial crisis was a change of the law in the United States, and that the financial crisis could have been, and was in fact, foreseen.
This essay will first explore the basic concepts needed to understand how a change in the law was a condition sine qua non for the financial crisis to occur. Secondly, the evolution of the legal approach to derivatives in the United States and how a change in the law made the financial crisis possible, will be explained. Lastly, this story will be analyzed with the help of legal theory.

Hedging vs. Speculation

Definitions

The essence of all derivatives is not hard to describe. In fact they are all ‘bets’. This is not just a figure of speech, they are literally bets. They are agreements between two people where one will pay the other depending on whether or not a certain event occurs. Financial derivatives are derivatives where the ‘certain event’ is a financial phenomenon. This is e.g. interest rates, value of a certain stock or commodity, whether a debtor will default on its loan or not,… Every time the requirement of the derivatives contract manifests itself, money changes hands.
The difference between hedging and speculation lays in the fact whether or not a contracting party has exposure to the manifestation of the event in the derivatives contract. This can be demonstrated through credit default swaps (CDS), a derivative where the certain event is if the debtor will default on its loan.
Example Hedging: Bank A issues a loan of 1 million to debtor B. However, Bank A does not like the risk and concludes a CDS with a third party X. X receives a fee for the obligation it has taken on, namely to pay the difference between the face value and the market value of the bond when the debtor defaults.
The example above, is hedging, because A has exposure to the loan and A chooses to pass on the risk of a default to X.
Derivatives are used for speculation when both parties do not have any exposure to the financial phenomenon underlying the derivative.
Example Speculation: Bank A concludes a CDS with X. Neither party is exposed to the underlying asset.
In other words, bets can be used as insurance against an undesirable event or bets can be used as speculation, namely trying to gain a profit by better predicting future events than your counterparty.

Financial derivatives: consequences for social welfare.

Derivatives contracts are always zero sum games, because no value is actually being created. These derivatives can be used for hedging and speculation purposes, consequently, the benefits for social welfare will vary accordingly.
Hedging can have significant social welfare benefits. The whole insurance market is in essence a derivatives market used for hedging. Take for example a fire insurance contract. This is a bet, where the policyholder is betting that the house will burn down by an act of God. Consequently when it does, you win the bet and the loss of the house has been set off by the winning of the wager. The insurer is betting that not too many houses will burn down, so the premiums yield a profit. The insurance buyer and seller are both better off at the end. This use of derivatives has social value.
Speculation does not produce these welfare benefits, since there is no exposure to the underlying event. It is just a gamble, not much different than betting at the horse or dog track.

Financial derivatives: consequences for systemic risk.

The consequences will again vary in function of the purpose of the financial derivatives. Hedging does not create additional risk. One is just transferring the impact of the manifestation of a risk to another entity in return for a fee. Speculation on the other hand, does create additional systemic risk, because there is no exposure to the underlying phenomenon until the derivatives contract is concluded, but after the conclusion of the contract, the systemic risk has increased since the parties has exposed themselves to the underlying event.
Example Hedging does not increase systemic risk: Bank A issues a loan of 1 million to debtor B. However, Bank A does not like the risk and concludes a CDS with a third party X for the full amount of the bond. X receives a fee for the obligation it has taken on, namely to pay the difference between the face value and the market value of the bond when the debtor defaults.
When B defaults on its financial obligations, B will go bankrupt, pay part of the bond back to A and X will have to pay the difference between what is paid by B and the face value of the bond. Let us suppose that B can still pay 200.000, which means that X will have to pay 800.000. Because of the CDS, A does not incur the loss, but X does.
The element that is important for systemic risk in the example above is that the total impact of the manifestation of the risk that B defaults on its loan, never increased. It was always 1 million, but the party that needs to incur the loss shifted.
Example Speculation increases systemic risk: We take the factual situation above, but instead of one CDS between A and X, there are now 4 CDS contracts (W-X-Y-Z), all for the full value of the bond.
Again B defaults on its obligation, and again B can pay 200.000 back. This implies that W,X,Y and Z need to pay 800.000 each. This means that A will receive a total of 3,4 million.
The total impact of the manifestation of the risk that B defaults on its loan, increases in this example to a total of 4 million. This shows that betting on underlying events to which neither party is exposed, increases systemic risk.

The Story

Old common law

Some experts give the impression that financial derivatives are something new, an innovation of the past few years. This idea, however, is quite mistaken. Derivatives have been around for many centuries.
The common law tries to make a distinction between hedging and speculation in order to take into account the different implications on social welfare and systemic risk. It accomplished this by focusing on whether a party is exposed to a change in value of the underlying asset. This is the case if a party owned the asset or was expected to take delivery of it. Problems relating to the enforcement of speculator’s contracts needed to be addressed by the speculators themselves, since the courts deemed them unenforceable. The case law of the 19th century clearly shows the economic reasoning behind it.
Firstly, the courts wanted to avoid the waste of human capital, because speculation would be a negative sum game. Secondly, there was the understandable fear of manipulation of the value of the underlying events by speculators in order to win bets. Lastly, there was the fear that speculation would increase systemic risk.

Private exchanges

Since courts refused the enforcement of difference contracts used for speculation purposes, speculators needed to enforce their contracts privately. They used a system where one could only trade in derivatives if there was another exchange member who guaranteed performance. To become a member, one needed to fulfill all kinds of requirements.

Codification of the common law

The system described above, worked for centuries. The exchanges were stable and it does not seem they added systemic risk. Some dealers in physical commodities complained that speculators were fixing prices and in response to this concern, Congress took an interest, which resulted in the Commodity Exchange Act (CEA). It created The Commodity Futures Trading Commission (CFTC), which was in charge to enforce the CEA.
The CEA prohibited Over The Counter derivatives (OTC-derivatives) outside of regulated exchanges, unless it was a futures contract that was going to be settled by actual delivery. The CFTC was given the power to regulate the private exchanges and oversee them

Innovation in the derivatives market

Until the 1980’s, speculators bet on the rise and fall of commodity prices. But then Wall Street stumbled upon the idea of betting on all kinds of financial events. One of the most prominent examples is the rise of the OTC market for Interest Rate Swaps (IRS). These OTC swaps would have been void under the CEA, since it is an OTC derivative. The industry was aware of this problem, and lobbied to ensure that the OTC Swaps would be left alone. Following this, the CFTC issued in 1989 a safe harbor statement in relation to these OTC Swaps. This was the first time that an OTC derivative was enforceable before a court and could be traded outside of the regulated exchanges.
 In 1992, the CFTC was given power to exempt various OTC derivatives from the CEA.
The CFTC received a new head who tried to exercise control over the OTC derivatives market. The OTC derivatives industry was an organized, powerful and influential interest group by that time and the CFTC was no match for them. Following this struggle, congress limited the power of the CFTC to regulate OTC derivatives and enacted the CFMA.

CFMA

The Commodities Futures Modernization Act (CFMA) was enacted in 2000. For the first time, legal certainty was given to virtually all OTC financial derivatives if the parties were eligible contract participants (banks, pension funds, hedge funds, corporations,…). The CFMA accomplished this by excluding most OTC derivatives from the CEA and its ban on off-exchange trade.

The stage becomes set

Following the enactment of the CFMA, the OTC market grew from 88 trillion dollar in 1999 to 670 trillion dollar in 2008. 670 trillion dollar equals four times the total per capita wealth of the human population.
This dramatic increase in size of the OTC market, gives evidence that the legalization of OTC trading resulted in an increase in financial risk, if the preponderant part of the growth of the OTC market is due an increase in speculation. There are several reasons to believe that it was the case.
Firstly, there is the size of the OTC market in comparison with the size of the real economy.  It is hard to see how insurance for 1 million dollar on a 250.000 dollar house can be qualified as hedging.  Furthermore, it is important to note that the OTC market works with a few favorite underlying assets, which makes the disparity even greater. Secondly, there is the fact that the OTC market only grew so much after the legalization of pure speculative derivatives. Thirdly, there are the different players. The big OTC market was flooded with institutional investors, while the small OTC market was characterized by big companies active in the real economy. Lastly, there is the fact that the CFMA’s passage combined with the growth of the OTC market, resulted in the sort of risks that economic theory predicts in the case of increased speculation.

How the CFMA ‘caused’ the Financial Crisis

Congress investigated the causes of the financial crisis and concluded in relation to the CFMA that it was the primary cause of the Panic of 2008, in the sense that the crisis would have been smaller, more confined and less economically destructive and might even have been averted entirely, if the CFMA had not been passed.
The growth of the speculation in the financial economy explains how a big shock in a relatively small market, namely the real estate market of the US, triggered a global financial crisis. Investors, who lost their bets because of this sudden collapse in prices and the increase in defaults of mortgages, needed a bail out from the government. This caused rumors and distrust between banks, resulting in the refusal of banks to loan to each other.
In other words, the impact of the materialization of a certain risk has increased tremendously because of the astronomical seize of the OTC derivatives market. Speculation is why an American mortgage crisis became a global financial crisis.


[1] This essay relies heavily on the article of L. Stout, “Derivatives and the legal origin of the 2008 Credit Crisis”, Harvard Business Law Review 2011, Vol. 1, p. 1-38.

vrijdag 26 april 2013

Mik Hoog


Kwaliteit, kritische reflectie, betrokkenheid,...
Het zijn slechts enkele van de begrippen die de kandidaten voor het rectorschap aan onze Alma Mater opnemen in hun beleidsvisie. Maar het zijn meteen de belangrijkste wat mij betreft. Het is in het kader van betrokkenheid dat ik besloten heb in de pen te kruipen. Ik zou echter liegen mocht ik poneren dat betrokkenheid mijn enige reden is in de totstandkoming van deze bescheiden bijdrage.

Neen, hét motief in casu situeert zich vooral rond het concept kwaliteit. Het zou te ver gaan te stellen dat kwaliteit afwezig is op onze universiteit, maar naar mijn ervaring loopt bij de overdracht heel wat mank. Ik ben er mij ten volle van bewust dat de (kandidaat)rector misschien niet bevoegd is voor wat volgt, maar daar deze toch dé vertegenwoordiger en belangenverdediger van onze universiteit is, wend ik mij toch graag naar u.

Ondanks het feit dat de problemen velerlei zijn, vallen mijn inziens vele zaken te herleiden naar de instroomproblematiek. In de vijf jaar die ik ondertussen in Gent – met veel plezier overigens – vertoef, heb ik onze onderwijsinstelling gestaag zien groeien. Niet zonder enige trots werd elk jaar vermeld hoeveel burgers hun weg vonden naar de Gentse, universitaire schoolbanken. Naar mijn aanvoelen een misplaatste en bureaucratische trots. Misplaatst enerzijds omdat de kwaliteit van het onderwijs daalt. Bureaucratisch anderzijds omdat ik lesgevende professoren geen lofzangen hoor afsteken, integendeel.

De oorzaak is hierboven reeds vermeld, zijnde de instroomproblematiek. Jaarlijks verwelkomen de universiteitsgebouwen duizenden nieuwe studenten waarvan, zo blijkt uit de statistieken, slechts een klein deel op zijn of haar plaats zit. Dit heeft nefaste gevolgen.

Als beginnend student kom je op die manier in een omgeving terecht waarin je ten eerste slechts een nummertje bent (zeker in een rechtenopleiding), ten tweede geconfronteerd wordt met mensen waarvan meteen blijkt dat de cognitieve capaciteiten ontbreken en het in die context een relatieve overwinning is te slagen. Wie er aan dacht om aan de universiteit (meteen) in een stimulerende omgeving terecht te komen, is er meteen aan voor de moeite.

De grootte van de groepen sluit meteen ook een hele hoop mogelijkheden uit. Discussies, van welke aard ook, zijn onmogelijk te voeren in een auditorium waar naast jou nog 650 andere mensen zitten. Mensen wie het vaak geen bal interesseert wat je te vragen/vertellen hebt en dus vlijtig beginnen praten. Op die manier zijn mijn bachelorjaren zeker niet samen te vatten onder het motto “Durf Denken”, wel onder het motto “Durf Slikken En Op Het Examen Opnieuw Uitbraken”.

Is dat de manier waarop onze onderwijsinstelling die zogenaamde “kritische geesten” wil vormen? Uiteraard moet een academische opleiding gestoeld zijn op een stevige theoretische pijler, maar daar mag het niet stoppen. Helaas was dat in mijn bacheloropleiding wel het geval.

Het is slechts in mijn masteropleiding dat studenten actief gedachten kunnen wisselen met professoren. Professoren die vaak autoriteiten zijn binnen hun vakgebied. Professoren die maatschappelijk kunnen wegen en die door een toetsing van je eigen idee aan dat van hen, je nieuwe inzichten kunnen bieden. Professoren die je kunnen helpen meer te worden dan een harde schijf met de inhoud van je syllabi daarop gestationeerd... Wanneer je bedenkt dat een opleiding als de mijne compleet maatschappij-georiënteerd is, is het schrijnend dat het zo lang moet duren eer een normale discussie – binnen de les - mogelijk is.

Om een hoofd te bieden aan dat probleem, hoeft de universiteit zeker geen 15 nieuwe UFO’s te bouwen. Integendeel, onze universiteit mag gerust kleiner. De eerder vermelde problemen zouden mijn inziens op een andere manier verholpen kunnen worden: Verbind de toegang tot onze universiteit aan voorwaarden. Zo zou men toelatingsexamens kunnen opstellen aangepast aan de vereisten die elke richting stelt, aangevuld met een algemeen deel dat laat blijken van enige interesse in de maatschappelijke context. 

Het kan en mag toch niet dat Universiteit Gent een uitmuntend exact-wetenschapper vormt die niet weet wie de Minister-President van Vlaanderen is bijvoorbeeld? Of nog nooit gehoord heeft van Goldman Sachs? Wanneer het de rectorkandidaten echt menens is studenten kritisch te scholen, kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat dergelijk voorstel toch enig gehoor moet krijgen? Uiteraard valt een mouw te passen aan de modaliteiten van zo’n proef, zolang de basisidee maar overeind kan blijven, zijnde geëngageerde studenten aantrekken.

Vorm op die manier een omgeving waarin men durft denken,  maar vooral kan denken en mag excelleren. Zowel over aspecten van de studie als het belang voor de maatschappij. Tot op heden heb ik vooral het gevoel dat de begrippen kwaliteitsvol onderwijs en kritisch denken eerder window-dressing zijn in de hoop dat niemand verder wil kijken. Iets wat de universiteit eigenlijk ook bevestigt door het aanbieden van de honour classes...

In dat opzicht wil ik graag de pleitbezorger zijn van een nieuwe slogan voor de Gentse studenten als voor onze bestuursentiteiten: “Mik Hoog”.

Mvg,
Mitchell Hoefman (Tweede master - Rechten)

woensdag 6 februari 2013

Verdeel, heers, belast


De laatste weken lijkt het moeilijker fiscale opiniestukken te ontwijken, dan na een avondje doorzakken nog snel even de K2 te beklimmen. Fiscaliteit is hot en dat zullen we allen geweten hebben. Zowel academici als politici kruipen in de pen en sturen hun schrijfsels via traditionele media de wereld in. Ondanks het ene stuk al wat meer gedocumenteerd is dan het ander, is veelal eenzelfde rode draad waarneembaar: “Multinationals betalen te weinig belastingen.” en “Weinig belastingen betalen, is onethisch.”

Teneinde dergelijk fenomeen een halt toe te roepen, worden fiscale ballonnetjes opgelaten en een paar dagen later weer afgeschoten. Waar volgens Deloitte vorige begrotingsopmaak sprake was van een minimumbelasting voor multinationals in te voeren, dient nu dé fiscale maatregel des duivels het (alweer) te ontgelden: de notionele interestaftrek...

Ondanks de inkt van de vorige tekst van wijziging nog niet droog is, gaan niet alleen Meulebeke en Oosterzele gebukt onder een hevige storm. Waar huizen gedeeltelijk werden afgebroken door hevige onweders, wil minister Milquet de fiscale gunstmaatregel meteen met de grond gelijk maken. Op dit punt stellen zich naar mijn aanvoelen een paar problemen.

Een eerste problematiek is die van de fiscale rechtszekerheid. De federale regering heeft er deze legislatuur blijkbaar een prioriteit van gemaakt een fiscaal schrikbewind te voeren. Burgers (cf. plotse wijziging fiscaal stelsel zonnepanelen), als vennootschappen (die eerstdaags, of zo lijkt het toch, het stelsel van de aftrek voor risicokapitaal kunnen kwijtspelen) moeten het ontgelden.
Een morbide gevoel voor humor niet vreemd, prees diezelfde regering bij monde van de premier enkele weken geleden België in Davos nochtans op grond van de notionele interestaftrek aan bij buitenlandse investeerders. Zijn betoog overgoten met een bouillon gepuurd uit het lekker stukje kip dat de Dienst Voorafgaande Beslissingen is, concludeerde hij met enige trots: “Belgium is back!”. Misschien was het naïef te geloven dat deze woorden, ideeën en voornemens in het België van Magritte lang stand zouden houden. Wat er ook van zij, van rechtszekerheid is ondanks het bestaan van de rulingcommissie allerminst sprake wanneer politici warm spreken en koud schrijven.

Als tweede element kan misschien wel aansluitend bij het vorige punt, de sluwheid worden opgemerkt waarmee ondermeer Milquet een bepaalde agenda wil doordrukken. Wanneer Milquet pleit voor een algemene belastingverlaging naar 24,75% ter compensatie van het verdwijnen van de NIA, moet worden opgemerkt dat het gemiddelde tarief voor een KMO volgens Trends 21% bedraagt. Voor multinationals ligt dit tarief nog een pak lager, wat er eigenlijk zou toe leiden dat in plaats van een belastingverlaging een stevige verhoging zou plaatsvinden. (Men merke in deze op dat Milquet heeft laten optekenen dat een belastingverlaging de economische relance ten goede zou komen. In casu bepleit ze het tegenovergestelde waardoor meteen de vraag rijst wat haar ware bedoeling is.)

De draagwijdte van het debat is echter ruimer dan de louter juridische benadering. Ook sociaal valt er wel een en ander op aan te merken. Zo lijkt het me redelijk perfide een cultuur van afgunst te installeren onder de bevolking gebaseerd op, nota bene, valse gronden.

Alvorens het onderwerp ten gronde te bespreken, dienen we als burger er bewust van te zijn dat de financiële centra van ondernemingen door de NIA weinig belastingen betalen, maar dat zij zonder NIA hier waarschijnlijk ook niet lang meer zouden zijn. Daardoor is elke cent opbrengst er een, die er anders misschien niet zou zijn. (Graag verwijs ik naar het artikel geschreven door Caroline Ven in De Tijd van 5/2/2013). Een verhuis naar een andere Staat met een fiscaal gunstig stelsel is, in deze geglobaliseerde wereld, geen onoverkomelijk iets. En hoewel het appelen met vliegtuigen vergelijken is, lijkt het mij eerlijker dat een burger zijn belastingdruk vergelijkt met die van een kmo, ondanks zoiets compleet onmogelijk is.

Hoewel jaloezie de mens in het geheel niet vreemd is, dienen we op te letten ons niet te hard te laten leiden door emoties. Uiteraard pleiten sommigen voor een verhoging van de belastingen die multinationals betalen.  De link met de rijkentaks is gauw gelegd. Burgers lijken deze afgaand op boodschappen in de pers niet ongenegen te zijn, daar elkeen waarschijnlijk vermoedt hem zelf niet te hoeven betalen. De gevolgen die zo'n taks echter heeft, zijn meteen duidelijk wanneer we een blik op onze zuiderburen werpen, maar zijn blijkbaar niet zo makkelijk voor de geest te halen. Niets sluit eenzelfde scenario als in Frankrijk uit met betrekking tot de financiële centra van de multinationals uit in België waarbij de gevolgen voor de maatschappij pas in tweede orde tot uiting komen.

En daarop speelt polarisatie in. Ingezetenen worden tegenover elkaar geplaatst waarbij politici liefst een anonieme groep afzonderen en die vervolgens aanvallen op een manier dat Jan met de pet meteen mee is in het verhaal. Het is een eeuwenoude tactiek die machthebbers aanwenden zodat ze op een eenvoudiger manier hun eigen wil kunnen doordrukken (in casu het afschaffen van de belastingvoordelen aan vennootschappen). Misschien klinkt 'Divide et Impera' u bekend in de oren? Daar hoort de burger zijn fiscale strijd in elk geval niet te liggen. De idee dat politici burgers zouden plezieren door extra belastingen te heffen in een land dat nu reeds plaats twee bevolkt op de lijst van belastingdruk, is te gek voor woorden. 

Belastingen vormen volgens het Hof van Cassatie een aanslag op het vermogen van de belastingplichtige en dienen restrictief begrepen te worden. In lijn met de redenering van het Hof, kunnen we niet eisen dat een dief elders meer steelt dan bij ons, hoe nobel de bedoelingen van die dief op het eerste zicht ook wel mogen zijn.


Wat we wél dienen te opperen en waar we mogen voor strijden, is dat de overheid (gesteld dat u die aanvaardt) een efficiëntie bereikt die op het niveau van de privé ligt.
Wél dienen we te opperen voor een verlaging van de tarieven in de personenbelasting zodat werkenden meer overhouden op het einde van de maand en de verschillen in nominale aanslagvoet tussen vennootschappen en burgers onderling op die manier verkleinen.
Wél dienen we te opperen dat het staatsbeslag drastisch daalt, maar moeten we op hetzelfde moment tevens eisen dat een overheid die 54% van het BBP aanslaat, geen enkel tekort meer boekt op haar begroting én de kwaliteit van de dienstverlening naar Scandinavische standaarden is.

Hoewel bovenstaande tekst geen enkele kiezel in de rivier zal verleggen, stel ik opiniemakers en politici de vraag of het debat en bijhorende daden in eerste instantie over bovenstaande punten mogen gaan alvorens mijn naasten en andere ingezetenen nog wat extra te pluimen? De modale Belg zal u zeer dankbaar zijn.

Mitchell